“Begin dit jaar ging het zó goed", jammerde ik tegen mijn partner Bram. Als een ingezakte pudding hing ik op de bank. Trillende handen, hoofdpijn en buikkrampen: alle signalen dat ik weer over mijn grenzen was gegaan. Te hard gewerkt.
Ongeveer 35 jaar lang ben ik heel goed geweest om praktisch alle lichamelijke signalen te negeren en gewoon door te gaan. Nu ik richting de 40 schuifel, steekt mijn lijf een middelvinger naar me op en geeft me gewoon alle klachten in één keer. En terecht. Rust is een onmisbaar ingrediënt geworden in mijn leven.
Maar waarom blijf ik dan periodes doorgaan tot het naadje? Waarom zijn er periodes dat ik 70 uur per week werk en niet eens een fatsoenlijk weekend vrij neem?
Hoofd zonder uitknop
“Misschien zijn de meesten van ons marathonlopers en ben jij een sprinter”, zei iemand laatst tegen me. Ik zag het voor me en dat klopte wel. Terwijl iedereen gestaag doorrent (ik zou willen dat mensen wat meer zouden wandelen, trouwens), ben ik meer een type dat heel hard gaat rennen om vervolgens helemaal stil te staan. Om daarna weer te gaan rennen.
Als ik stil sta, sta ik ook echt compleet uit. Dat is de reden dat ik een paar keer per jaar naar Engeland vertrek: op dat eiland kan ik me letterlijk en figuurlijk afsluiten van alles. Ik werk niet, sluit me zoveel mogelijk af van sociale verplichtingen en
volg mijn biologische ritme weer. Zo kom ik weer tot mezelf, hoewel dat toch wel minimaal een week of twee duurt.
De meer gangbare oplossing heb ik ook geprobeerd: net zoals ‘normale’ mensen vijf dagen per week werken en dan weekend, om vervolgens op maandag weer te beginnen. Er is echter één probleem: mijn hoofd gaat niet uit totdat een taak volbracht is. Dan kan ik wel tegen mijn brein zeggen wat we weekend hebben, maar dat brein gaat gewoon op volle toeren door. Het blijft nadenken over mijn ‘open tabs': alle dingen die ik nog niet heb afgerond.
Ik merk dat de meesten na een werkdag hun werk in een soort archiefkast in hun hoofd douwen en dat ze er niet meer aan denken tot de volgende dag. Ideaal lijkt me dat. Maar mijn hoofd gaat gewoon de hele avond door. Soms ook nog 's nachts.
Deur vol post-it's
Laatst las ik dat iemand met een neurotypisch brein zo'n 8 a 9 open tabs aan kan, en een neurodivergent persoon maximaal 4 a 5. “Dat kan niet kloppen”, dacht ik, dus ik pakte post-its en een pen, en ging al mijn open tabs erop schrijven en op de deur plakken. Het waren er 38.
Ik besloot er even geen taken bij te nemen en eerst af te ronden wat nog open stond. Mijn hoofd was op dat moment zo vol dat Bram me hielp om een rangorde te maken: de belangrijkste zaken eerst en zaken die echt niet zo nodig waren, plakten we onderaan voor ‘later'. Dit gaf overzicht en grenzen: in mijn hoofd kan er altijd nog wel wat bij, terwijl als ik alle gele papiertjes op een deur geplakt ziet, ik veel sneller ‘nee’ kan zeggen. Momenteel zit ik op nog zo'n 8
post-its, en ik weet nu dat ik niet meer dan 15 op die deur wil zien.
Balans vinden
Een oplossing is om niet teveel verschillende taken op me te nemen, zodat ik overzicht behoud. Maar ook niet te weinig taken! Vaak heb ik gedacht dat het misschien wel fijn is om langer lopende projecten te hebben, maar ik ken mijn brein inmiddels erg goed: ik raak dan al snel verveeld. Juist op kortere opdrachten ga ik goed, omdat het mij uitdaagt. Een balans vinden dus tussen rust en stimuli.
In mijn vorige nieuwsbrief had ik het over een ouderwetse radio, waarbij je geduldig aan de grote ronde knop draait om de juiste frequentie te vinden. Het is zoeken naar de juiste balans, maar ik heb het idee dat het geluid al een stuk helderder is dan een paar maanden geleden.
Of ik een sprinter blijf, durf ik niet te zeggen. Er kleven namelijk nogal wat nadelen aan. Misschien als ik mijn brein kan trainen om zaken elke dag los te laten na een bepaald tijdstip, ik ooit nog eens een marathonloper word.